ECLI:NL:HR:2021:393

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
20/02091
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020. De Rechtbank had eerder op 23 april 2020 een uitspraak gedaan, waartegen belanghebbende verzet had aangetekend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift niet correct was verlopen. Volgens de geldende regelgeving, specifiek artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid verplicht om digitaal te procederen in gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dit was in deze zaak het geval, maar belanghebbende heeft nagelaten het beroepschrift digitaal in te dienen, ondanks een verzoek van de griffier van de Hoge Raad om dit binnen vier weken te doen. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02091
Datum19 maart 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juni 2020, nr. BRE 19/4767, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 23 april 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
De Rechtbank heeft op 7 juli 2020 per fax een brief met bijlagen ontvangen. De griffier van de Rechtbank heeft deze brief - vanwege de strekking ervan - op de voet van artikel 6:15 Awb doorgezonden naar de Hoge Raad ter verdere behandeling.
Volgens deze brief stelt belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, beroep in cassatie in tegen een uitspraak van de Rechtbank van 26 juni 2020.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 99 [1] , brengt mee dat een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid verplicht is digitaal te procederen in die gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dat is in deze zaak het geval zodat het beroepschrift in cassatie digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, had moeten worden ingediend.
1.3
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende daarom bij brief van 5 november 2020 verzocht hetzelfde beroepschrift in cassatie binnen vier weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Aan dit verzoek van de griffier is geen gevolg gegeven. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.

Voetnoten

1.Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).