ECLI:NL:HR:2021:383

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
20/00970
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van witwassen met betrekking tot onroerend goed en strafmotivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019. De verdachte, geboren in 1953, was veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van meerdere panden en grote geldbedragen. De opgelegde straf bestond uit een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging niet voldoende gemotiveerd was, omdat het hof onterecht had vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten, terwijl het uittreksel waarnaar het hof verwees daarvoor geen steun bood. Dit leidde tot een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing van de zaak voor herbeoordeling van de strafoplegging.

Daarnaast werd er in de cassatieprocedure geklaagd over het feit dat het hof niet had beslist op een verzoek van de verdediging om een reclasseringsrapportage op te laten maken. De Hoge Raad oordeelde dat dit verzoek, dat was gedaan in het kader van de strafmaat, een uitdrukkelijke beslissing vereiste. Het hof had echter geen beslissing genomen op dit verzoek, wat ook een reden was voor de vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag om de strafoplegging opnieuw te beoordelen en om te beslissen op het verzoek om een reclasseringsrapportage.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00970
Datum16 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019, nummer 22-002863-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben C.M.H. van Vliet en N.B. Genemans, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste tot en met het vijfde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het zesde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.
3.2
De verdachte is wegens “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van meerdere panden en van grote geldbedragen. Dit witwassen bestond er in de kern uit dat zij in nauwe samenwerking met de feitelijk rechthebbende, haar echtgenoot [betrokkene 49], eraan heeft bijgedragen dat hij jarenlang uit naam van anderen in onroerend goed handelde en moeilijk traceerbaar gemaakte criminele opbrengsten in vastgoed bleef investeren. Hiermee is niet alleen de integriteit van het betalingsverkeer ernstig aangetast, ook zijn hiermee de jarenlange meeromvattende, criminele praktijken van haar echtgenoot uit het zicht gehouden van de betreffende autoriteiten.
Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij nooit iemand kwaad heeft willen doen, maar zij weigerde de feitelijke consequenties van het handelen van haar echtgenoot onder ogen te zien. Het hof hecht eraan op te merken dat de verdachte ook na zovele jaren strafrechtelijk onderzoek er nog immer geen blijk van geeft om afstand te willen nemen van de praktijken van haar echtgenoot. Het hof is er dan ook niet van overtuigd dat de verdachte ermee zal stoppen haar echtgenoot in dat opzicht te blijven bijstaan.
Alleen al om die reden is in deze zaak slechts ruimte voor een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof hecht er echter ook aan de verdachte andermaal in te scherpen dat zij beducht moet zijn voor de onroerend goed praktijken van haar echtgenoot, zodat zij zal afzien van verdere samenwerking met hem op dat gebied. Om die reden zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de nu bewezenverklaarde feiten te plegen.”
3.3
De vaststelling van het hof dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten is niet begrijpelijk, omdat het uittreksel waarnaar het hof verwijst daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het zevende cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan om een reclasseringsrapportage op te laten maken.
4.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van (onder meer) 29 januari, 5 februari en 19 februari 2019 heeft de raadsman van de verdachte daar op 29 januari 2019 het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Verzoek tot het opmaken van een reclasseringsrapportage
De verdediging heeft al op 20 februari 2018 aan de Advocaat-Generaal gevraagd om de reclassering opdracht te geven tot het opmaken van een reclasseringsrapportage over cliënte. De Advocaat-Generaal heeft op dit verzoek niet gereageerd, waarna ik voor cliënte op 9 januari 2019 dat verzoek nogmaals heb herhaald. Op 14 januari 2019 verscheen de reactie van Mr. Paulus (bijlage 1). Zij vindt het opmaken van een rapportage niet opportuun. Cliënte kan op de zitting haar persoonlijke omstandigheden wel toelichten. Beantwoording van de recidivevraag is naar haar oordeel niet aan de orde.
De verdediging heeft in eerste aanleg, toen cliënte in voorlopige hechtenis zat, in eigen beheer reclasseringsadvies laten uitbrengen. Dat advies is door raadkamer meegenomen in de beslissing om cliënte in vrijheid te stellen. Dat advies was nog actueel toen de rechtbank over haar oordeelde. Vandaar dat het niet nodig werd gevonden om opnieuw advies te laten uitbrengen.
De situatie is nu toch wel anders. We zijn nu 7 jaar later. Cliënte heeft een veroordeling tot een vrijheidsstraf gekregen. Haar echtgenoot is al enkele jaren niet meer bij haar. Zij is veroordeeld voor haar betrokkenheid bij de zaken van haar echtgenoot. Er speelt een cultureel aspect, de volgzaamheid van een Surinaamse echtgenote ten opzichte van haar echtgenoot. Cliënte is een bijna 66 jarige dame, grootmoeder, die mogelijkerwijs een gevangenisstraf tegemoet moet zien. Het gaat niet om recidive, het gaat om een wetenschappelijk onderbouwd advies aan uw Hof welke straf en modaliteit opportuun zijn, mocht u tot een bestraffing komen.”
4.2.2
Volgens voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar op 29 januari, respectievelijk 5 februari 2019 voorts het volgende aangevoerd:
“Het Openbaar Ministerie heeft het verzoek om het laten opmaken van een reclasseringsrapportage afgewezen. De reclassering voert echter alleen opdrachten uit van het Openbaar Ministerie en de rechter.
(...)
De omstandigheid dat het appel van het Openbaar Ministerie zich ook richt tegen de strafmaat is reden te meer om een reclasseringsrapportage te laten opmaken.
(...)
De verdediging heeft in het kader van de persoonlijke omstandigheden een bureau ingeschakeld om over de situatie van de verdachte te rapporteren, maar de verdediging handhaaft het verzoek om een reclasseringsrapportage op te laten maken. Het culturele aspect in deze zaak, waarin het uitsluitend om verdachten van Hindoestaanse afkomst gaat, speelt een grote rol. Ook aangezien telkens aan de verdachte gevraagd wordt waarom zij geen vragen stelde over de gang van zaken.
Het zou handig zijn als dit automatisch van staatswege zou worden gedaan in zaken waarin de culturele context zo een nadrukkelijke rol speelt.”
4.2.3
Volgens voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar voorts op 19 februari 2019 het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“In deze zaak is een reclasseringsrapport van belang om verschillende redenen:
Om te beoordelen welke straf passend is gelet op de persoon van de verdachte, haar leeftijd en draagkracht en omdat er in deze zaak door de rechtbank belang is gehecht aan gevaar voor recidive;
126. De Advocaat-generaal heeft voorafgaand aan de zaak geweigerd om een reclasseringsrapport te laten opmaken. Cliënte zou op de zitting wel kunnen vertellen wie ze is en wat ze doet. Daarmee wordt de Reclassering ten onrechte gediskwalificeerd. De reclassering zorgt ervoor dat de rechter een gefundeerde keuze kan maken over de op te leggen straf, over toezicht en over recidive. Dat geschiedt aan de hand van een wetenschappelijk onderbouwde werkwijze en worden risicotaxatie en - adviesinstrumenten ingezet. (...)
129. Een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is een goede reactie om te voorkomen dat cliënte in de toekomst betrokken wordt bij soortgelijke feiten, ook al kan worden vastgesteld dat cliënte in de afgelopen 7 jaar bij geen enkel strafbaar feit betrokken geweest. Zij is ook niet bij zaken van haar man, bij diens afwezigheid de afgelopen jaren, of door familieleden ingezet.
130. Cliënte is in staat om een werkstraf te verrichten. Uw Hof weet dat zij in Nederland heeft gewerkt als ziekenverzorgster. We kunnen verwachten dat zij door de reclassering weer in een soortgelijk project zal worden ingezet.
Daarom persisteert cliënte bij haar verzoek om een professioneel reclasseringsrapport op te laten maken.”
4.3
Het verzoek dat de verdediging heeft gedaan, is een verzoek tot het laten opmaken van een reclasseringsrapportage als bedoeld in artikel 310 in samenhang met artikel 147 en artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en ook de uitspraak van het hof houden echter niet een beslissing in op dit verzoek.
4.4
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

5.Beoordeling van het achtste cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 maart 2021.