Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
16 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019. De verdachte, geboren in 1963, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, op basis van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, A.A. Franken, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet gegrond zijn.
Echter, het vijfde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen ander rechtsgevolg. De opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, werd in dit licht bezien. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.