ECLI:NL:HR:2021:359
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van vennootschap onder firma tegen Staatssecretaris van Financiën inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 13 maart 2020. De Rechtbank had in deze uitspraak een aantal besluiten van de Staatssecretaris van Financiën betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen voor het tijdvak april 2017 beoordeeld. Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Rechtbank heeft dit verzet afgewezen.
De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. Na beoordeling van de ingediende middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze middelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 12 maart 2021 door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.