ECLI:NL:HR:2021:354

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
19/05781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over oplichting, bedrieglijke bankbreuk en weigering inlichtingen aan curator

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting van een bank, bedrieglijke bankbreuk en het weigeren van vereiste inlichtingen aan de curator na faillissement. De verdachte had ruim € 11 miljoen afgetroggeld door middel van een groot aantal incasso-opdrachten, en daarnaast had hij opzettelijk onjuiste aangifte van inkomstenbelasting gedaan.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, waarbij verschillende bewijsklachten aan de orde kwamen. De eerste klacht betrof de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen gekwalificeerd konden worden als een samenweefsel van verdichtsels en/of listige kunstgrepen. Daarnaast werd de vraag gesteld of de bank in het maatschappelijk verkeer de vereiste omzichtigheid had betracht. Ook werd er een klacht ingediend over het weigeren van vereiste inlichtingen aan de curator, waarbij de Hoge Raad moest beoordelen of het vereiste opzet uit de gebezigde bewijsmiddelen kon worden afgeleid.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05781
Datum9 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019, nummer 21-001424-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 maart 2021.