Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 september 2019. De verdachte, geboren in 1961, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker hebben namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor zover het betreft de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, behalve voor de specifieke kwestie van vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de verdachte verplichtingen had opgelegd om schadevergoedingen te betalen aan slachtoffers, waarbij bij gebreke van betaling vervangende hechtenis was opgelegd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze toepassing van vervangende hechtenis niet correct was en heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de vervangende hechtenis. In plaats daarvan heeft de Hoge Raad bepaald dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, conform artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.