Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 mei 2020. De gewezen verdachte was veroordeeld tot een taakstraf van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis, voor vernieling gepleegd op 14 maart 2020. De aanvraag tot herziening werd ingediend door advocaat-generaal E.J. Hofstee, die stelde dat er sprake was van een nieuw gegeven dat niet bekend was bij de politierechter tijdens de zitting. Dit nieuwe gegeven betrof de tijdige intrekking van de klacht door de vader van de gewezen verdachte, die als klachtgerechtigde optrad. De Hoge Raad oordeelde dat deze intrekking, die niet in het dossier was opgenomen, een ernstige twijfel wekte over de uitkomst van de zaak als deze informatie bekend was geweest.
De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening gegrond was en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging van de gewezen verdachte. De beslissing van de Hoge Raad hield in dat het vonnis van de politierechter werd vernietigd en dat de vervolging niet kon doorgaan. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig en correct indienen van klachten en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.