Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep zou zijn ingesteld door een medewerker van de griffie op basis van een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw, die volgens het hof niet voldeed aan de eisen van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte had echter op 7 november 2018 hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant was verschenen en verklaarde dat zij daartoe door de verdachte was gevolmachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen rechtsgeldige machtiging was, aangezien de raadsvrouw zelf ter griffie was verschenen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent de machtiging van een advocaat in hoger beroep.