ECLI:NL:HR:2021:331

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/05403
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens onterecht afgewezen machtiging raadsvrouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep zou zijn ingesteld door een medewerker van de griffie op basis van een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw, die volgens het hof niet voldeed aan de eisen van artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte had echter op 7 november 2018 hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsvrouw ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant was verschenen en verklaarde dat zij daartoe door de verdachte was gevolmachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen rechtsgeldige machtiging was, aangezien de raadsvrouw zelf ter griffie was verschenen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent de machtiging van een advocaat in hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05403
Datum2 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch van 26 november 2019, nummer 20-003561-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.1
De kantonrechter heeft de verdachte bij vonnis van 30 oktober 2018 ter zake van – kort gezegd – rijden zonder rijbewijs veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verder heeft de kantonrechter de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van één week. Tegen dat vonnis is namens de verdachte op 7 november 2018 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Heden, 7 november 2018 verscheen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant,
Mr. M.J. van de Laar advocaat te Eindhoven, die, na verklaard te hebben door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het aanwenden van na te melden rechtsmiddel, verklaarde namens
[verdachte],
(...)
beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 30 oktober 2018, alsmede tegen alle eventuele tussenbeslissingen in de zaak tegen [verdachte] met bovenvermeld parketnummer, gewezen door de Kantonrechter in deze rechtbank.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Het hoger beroep is ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant krachtens een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw van de verdachte. Deze machtiging voldoet niet aan de in artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
De verdachte is niet op de terechtzitting van 26 november 2019 verschenen, zodat dit gebrek niet voor gedekt kan worden gehouden. Om die redenen zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.”
2.3
Artikel 450 leden 1 en 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.4
Het hof heeft aan het oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep de overweging ten grondslag gelegd dat het hoger beroep is ingesteld door een medewerker van de griffie van de rechtbank Oost-Brabant krachtens een schriftelijke machtiging van de raadsvrouw van de verdachte, en dat deze machtiging niet voldoet aan de in artikel 450 lid 3 Sv gestelde eisen. Uit de onder 2.2.1 weergegeven akte blijkt echter dat de raadsvrouw overeenkomstig artikel 450 lid 1, aanhef en onder a, Sv ter griffie van de rechtbank is verschenen voor het instellen van hoger beroep. Van een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv was dus geen sprake. Het oordeel van het hof is daarom niet begrijpelijk.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 maart 2021.