Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de betrokkene tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2019. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1944, heeft geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Dit heeft geleid tot de beslissing dat de Hoge Raad het beroep van de betrokkene niet in behandeling kan nemen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.