ECLI:NL:HR:2021:317

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/00605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1944. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2019. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat een vereiste is volgens de wet. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00605
Datum2 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2019, nummer 21/005990-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 maart 2021.