ECLI:NL:HR:2021:294
Hoge Raad
- Prejudicieel verzoek
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële beslissing inzake bewijslevering van vestigingsplaats bij handel in bitcoins
In deze prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad op 26 februari 2021 geoordeeld over een verzoek van de Rechtbank Den Haag met betrekking tot een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan V.O.F. [X]. De naheffingsaanslag betrof tijdvakken van 1 oktober 2014 tot en met 30 juni 2015, waarbij ook een beschikking inzake belastingrente was gegeven. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Rechtbank, die op haar beurt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft voorgelegd om te kunnen beslissen op het beroep.
De vragen betroffen de interpretatie van artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968, specifiek of deze wettekst zo ruim kan worden geïnterpreteerd dat in geval van ernstige bewijsnood, met een vermoeden of met algemene statistische gegevens kan worden onderbouwd dat de ontvanger van een dienst buiten de Gemeenschap is gevestigd. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de vragen zich niet lenen voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat het geschil over de bewijslevering van de vestigingsplaats van de ontvanger van de dienst geen uitleg van de wettekst vereist, en dat er geen specifieke bewijsregels zijn die van toepassing zijn in deze situatie. De Hoge Raad heeft daarom afgezien van het beantwoorden van de prejudiciële vragen, en de Rechtbank zal beoordelen of er een vergoeding voor proceskosten aan de belanghebbende moet worden toegekend.