Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 februari 2019. De verdachte, geboren in 1972, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging werd gevoerd door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van het vierde cassatiemiddel. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding gegrond was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 120 uren naar 114 uren, en de vervangende hechtenis van 60 dagen naar 57 dagen. De uitspraak van het hof werd vernietigd, maar het beroep werd voor het overige verworpen.