ECLI:NL:HR:2021:283
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak belastingrecht inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 februari 2020. Dit beroep betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, waarbij belanghebbende een bedrag aan belasting op aangifte heeft voldaan. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn voorgesteld, beoordeeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de voorgestelde middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het oordeel van de Hoge Raad is dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze middelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. Dit is in lijn met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarin staat dat de Hoge Raad niet hoeft in te gaan op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.