Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 november 2019. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot gekwalificeerde doodslag, (poging tot) afpersing op de openbare weg, en de voortgezette handeling van diefstal met geweld en afpersing. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat P.M. Rombouts cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de afwijzing van het verzoek tot het horen van gedragsdeskundigen en de motivering van de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom de Hoge Raad tot dit oordeel kwam, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.