ECLI:NL:HR:2021:270

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
19/05519
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag van curatoren in faillissement met vrees voor gebrek aan partijdigheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot ontslag van curatoren in een faillissement. De zaak betreft de verweersters die in cassatie zijn gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 september 2019 een beslissing genomen in het faillissement van [eiseres 2] B.V., waarbij de curatoren betrokken waren. De verweersters hebben beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, met als argument dat er een vrees voor gebrek aan partijdigheid bestond, omdat de behandelend rechter ook betrokken was bij andere faillissementen waarin de curatoren waren benoemd.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verweersters beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom deze klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging zou leiden, behoeft geen verdere behandeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep verworpen en de verweersters veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de vicepresident en drie raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05519
Datum19 februari 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
1. [eiseres 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie, verweersters in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [verweersters],
advocaat: J. den Hoed,
tegen
1. Maria Josepha COOLS, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiseres 2] B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht,
2. Hendrik DULACK, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[eiseres 2] B.V.,
kantoorhoudende te Utrecht,
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: de curatoren,
advocaten: T.T. van Zanten en I.M.A. Lintel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak F.16/19/352 van de rechtbank Midden-Nederland van 3 september 2019 en 6 september 2019.
[verweersters] hebben tegen de beschikking van de rechtbank van 6 september 2019 beroep in cassatie ingesteld.
De curatoren hebben een verweerschrift ingediend tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres 2] en tot verwerping in het principale cassatieberoep, en de curatoren hebben tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen beide beschikkingen.
[verweersters] hebben een verweerschrift tot verwerping van het exceptief verweer en van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingediend.
Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres 2] en wat betreft het geding tussen [eiseres 1] en de curatoren tot verwerping van het principaal cassatieberoep, eventueel met gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres 1] volgens wat onder 4.21 van de conclusie is gezegd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld.
De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt [verweersters] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curatoren begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren G. Snijders en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
19 februari 2021.