In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door advocaten S.F. Sagel en I.L.N. Timp, betwistte de uitkomst van het hof, dat eerder een uitspraak deed in de zaak met nummer 200.233.095/01 op 17 september 2019. De verweerster, [verweerster] B.V., vertegenwoordigd door advocaat H.J.W. Alt, heeft een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 19 februari 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze. De uitspraak betreft de uitleg van een personeelshandboek dat integraal van toepassing is verklaard in de arbeidsovereenkomst, en de maatstaf voor deze uitleg is aan de orde gekomen in het arrest.