ECLI:NL:HR:2021:265

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
19/04699
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van weg en vereisten voor vestiging

In deze zaak hebben de gezamenlijke appartementseigenaars van een perceel beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof. De zaak betreft de vestiging van een erfdienstbaarheid van weg, waarbij de vraag centraal staat of de erfdienstbaarheid tot stand is gekomen, ondanks het ontbreken van een bijgevoegde kaart die de loop van de weg aangeeft. De appartementseigenaars hebben in hun cassatieberoep aangevoerd dat de erfdienstbaarheid niet rechtsgeldig is gevestigd. De verweerster heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld, waarbij zij de Hoge Raad verzoekt om het cassatieberoep van de appartementseigenaars te verwerpen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de appartementseigenaars beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de appartementseigenaars veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en ook de verweerster is in de kosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/04699
Datum19 februari 2021
ARREST
In de zaak van
DE GEZAMENLIJKE APPARTEMENTSEIGENAARS VAN [het perceel],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de appartementseigenaars,
advocaat: D.M. de Knijff,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: [verweerster],
advocaat: P.S. Kamminga.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/521380/HA ZA 16-1266 van de rechtbank Den Haag van 20 december 2017;
het arrest in de zaak 200.235.326/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2019.
De appartementseigenaars hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en afdoen op de wijze als aangegeven onder 2.40 in de conclusie en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt de appartementseigenaars in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;

in het incidentele beroep:

  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de appartementseigenaars begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
19 februari 2021.