ECLI:NL:HR:2021:252
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 september 2020, nr. BK-20/00277, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/265). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor de periode van 5 februari 2014 tot en met 14 mei 2018, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 19 februari 2021, en het arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.