Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
16 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 april 2019. De verdachte, geboren in 1974, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De advocaat N. van Schaik heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De eerste klacht leidde niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen. Bij de beoordeling van de tweede klacht, die betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, oordeelde de Hoge Raad dat deze gegrond was. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van honderd uren naar 95 uren, met een vervangende hechtenis van 47 dagen.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep werd voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.