Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
16 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 mei 2019. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij babbeltrucs waarbij (hoog)bejaarde vrouwen het slachtoffer werden. De Hoge Raad heeft diverse (bewijs)klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder klachten over de bewezenverklaring van diefstal en oplichting, en de toepassing van vervangende hechtenis bij schadevergoedingsmaatregelen.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren naar vijf jaren en zes maanden.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de vervangende hechtenis die was opgelegd bij de schadevergoedingsmaatregelen niet correct was toegepast. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover het ging om de vervangende hechtenis en bepaalde dat in plaats daarvan gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.