Artikel 20 Vaststellen subsidie functieverandering
1. De subsidie functieverandering wordt bepaald aan de hand van het bedrag waarmee de landbouwgrond als gevolg van de omzetting natuurterrein in waarde daalt.
2. Gedeputeerde Staten bepalen het bedrag, bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een taxatie.
3. De waarde van de landbouwgrond als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van een taxatie uitgevoerd door de DLG. Bij deze taxatie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. Indien de aanvraag onvolledig of onjuist is wordt als peildatum aangehouden de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gecompleteerd.
4. (…).”
2.1.4 Belanghebbende en de echtgenote rekenden ieder de gronden, zowel voor als na de subsidieaanvraag en de daaropvolgende functieverandering, voor de helft tot hun buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen.
2.1.5 Belanghebbende hanteert een gebroken boekjaar (1 mei tot en met 30 april). Hij heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 een derde deel van de subsidie (€ 157.817) aangegeven en daarvoor een vrijstelling geclaimd. De echtgenote en de zoon hebben in hun aangifte voor de IB/PVV voor dat jaar ieder eveneens een derde deel van de subsidie aangegeven en daarvoor een vrijstelling geclaimd.
2.1.6 Belanghebbende en de echtgenote hebben in hun hiervoor in 2.1.5 bedoelde aangiften IB/PVV de gronden, die te boek waren gesteld voor een bedrag van in totaal € 532.499, afgewaardeerd met een bedrag van in totaal € 401.949 tot een waarde per einde boekjaar (30 april 2012) van in totaal € 130.550. Ieder van hen heeft de helft van de afwaardering (€ 200.975) ten laste van de winst gebracht. De Inspecteur is afgeweken van de aangifte van belanghebbende door de afwaardering van € 200.975 te corrigeren.
2.2.1 Voor het Hof was in geschil of belanghebbende die afwaardering van de gronden ten laste van de winst mag brengen.
2.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de subsidie functieverandering moet worden aangemerkt als een vergoeding voor de waardevermindering van de gronden als gevolg van het blijvend omzetten daarvan in natuurterrein en onlosmakelijk is verbonden met de gronden, zodat bij de berekening van de winst met de subsidie rekening moet worden gehouden. Voor zover de waardevermindering van de gronden wordt gecompenseerd door de ontvangen subsidie, is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een in aanmerking te nemen verlies.
2.2.3 Het Hof heeft verder geoordeeld dat de waardevermindering van de gronden enkel ten laste is gekomen van belanghebbende en de echtgenote omdat alleen zij eigenaar zijn van de gronden. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV in overeenstemming daarmee vijftig procent van de waardevermindering in aanmerking genomen. Onder die omstandigheden handelen belanghebbende en de echtgenote – zonder nadere verklaring – onzakelijk door de tegenover de waardevermindering staande subsidie bij de winstverdeling tussen de leden van de maatschap voor een derde deel ten goede te laten komen aan de zoon, aldus het Hof. Daaraan doet naar zijn oordeel niet af dat de subsidie aan alle maten van de maatschap voor gelijke delen is toegekend. Daargelaten dat de subsidie niet voor inkomensderving is toegekend, maakt de verklaring van belanghebbende, dat de waardevermindering ziet op inkomensderving voor de maatschap als geheel, het handelen volgens het Hof nog niet zakelijk. Naar het oordeel van het Hof valt niet in te zien waarom in dat geval een zakelijk handelende derde de waardevermindering van de gronden niet ook voor een gelijk deel ten laste van de zoon zou laten komen. Het Hof heeft de onzakelijkheid gecorrigeerd door bij de fiscale winstberekening van belanghebbende de helft van de subsidie in aanmerking te nemen.