Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
16 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het voorbereiden van een terroristisch misdrijf, het verschaffen van inlichtingen en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen met terroristisch oogmerk. De Hoge Raad heeft op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de verdachte in cassatie is gekomen tegen een eerdere uitspraak van het hof van 15 april 2019. De verdediging heeft cassatiemiddelen ingediend, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, met uitzondering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren naar zeven jaren en zeven maanden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.