In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een notaris, handelend onder de naam Notariskantoor [A], tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Bureau Financieel Toezicht (BFT). De notaris had beroep in cassatie ingesteld tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam, die eerder op 26 november 2019 was genomen. De Hoge Raad heeft de klachten van de notaris over de beslissing van het hof beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van de notaris verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten werden begroot op € 899,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de notariële onafhankelijkheid en de mogelijkheden voor het inzien van dossiers door het Bureau Financieel Toezicht, evenals de toelaatbaarheid van combinaties van sancties in het notariële tuchtrecht.