In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] B.V. en [verweerster] B.V. De zaak betreft een geschil over aansprakelijkheid voor brandschade in het kader van een huurcontract voor een bedrijfshal. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] over het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch beoordeeld, maar heeft deze klachten niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet hoeft te motiveren wanneer de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 6.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze.