ECLI:NL:HR:2021:198

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
20/00838
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep en geldigheid bij niet-gedetineerde verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1957, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, dat hem niet-ontvankelijk had verklaard in zijn beroep. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De kern van het cassatiemiddel betrof de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. Het hof had geoordeeld dat de dagvaarding geldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet begrijpelijk was. De verdachte stond ten tijde van de betekening van de dagvaarding niet ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar er was wel een woon- of verblijfplaats bekend. De dagvaarding was echter niet op het juiste adres aangeboden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00838
Datum9 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 februari 2020, nummer 23-001977-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt).
2.2.1
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. In de uitspraak van het hof, die bij verstek is gewezen, ligt het oordeel besloten dat de verdachte behoorlijk is gedagvaard.
2.2.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Indien de niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar van hem wel een woon- of verblijfplaats bekend is, dient uitreiking van de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 1, sub b onder 2° van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op dat adres plaats te vinden.
2.2.3
De inhoud van de voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijnde stukken is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. Kort samengevat volgt daaruit het volgende. De verdachte stond ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet ingeschreven op een adres in de BRP, maar van hem was op dat moment wel een woon- of verblijfplaats bekend, te weten [a-straat 1] te [plaats]. Dit adres is in het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ook vermeld als het adres van de verdachte. Uit de stukken volgt evenwel niet dat de dagvaarding in hoger beroep ter uitreiking is aangeboden op dat adres van de verdachte.
2.3
In het licht van het voorgaande is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet begrijpelijk.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2021.