In deze zaak heeft [huurder] beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde. De zaak betreft een huurgeschil over bedrijfsruimte waarin [huurder] een galerie dreef. Na een kortgedingvonnis van 16 november 2011, waarin [huurder] werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, hebben [verhuurders] op 21 november 2011 de sloten van het gehuurde vervangen, voordat het vonnis aan [huurder] was betekend. Hierdoor kon [huurder] het gehuurde niet meer betreden. Het kortgedingvonnis werd op 28 november 2011 aan [huurder] betekend. [huurder] vorderde in deze procedure schadevergoeding van € 25.478,52, wat overeenkomt met twaalfmaal de maandhuur, op grond van toerekenbare tekortkoming van [verhuurders] in hun verplichtingen. De kantonrechter wees de vordering af, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat [huurder] niet voldoende had aangetoond dat zij schade had geleden door de eigenrichting van [verhuurders]. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij werd geoordeeld dat [huurder] onvoldoende had aangetoond dat zij schade had geleden door het missen van huurgenot in de relevante periode. De Hoge Raad veroordeelde [huurder] in de kosten van het geding in cassatie.