Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
9 februari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 22 oktober 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, was in deze strafzaak aangeklaagd voor medeplegen van gewoontewitwassen, zoals omschreven in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door advocaat J. Kuijper uit Amsterdam. In de schriftelijke verdediging werd een cassatiemiddel voorgesteld, dat aan het arrest was gehecht.
De advocaat-generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsvrouw van de verdachte heeft hierop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.