ECLI:NL:HR:2021:194

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
19/04987
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1985, werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 176.318,00, gebaseerd op een uitgebreide kasopstelling die de inkomsten en uitgaven van de betrokkene en haar mededader in kaart bracht. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het bedrag van € 176.318,00 als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt. De Hoge Raad stelde vast dat het oordeel van het hof dat de omzetting van geldbedragen leidde tot een effectief voordeel voor de betrokkene niet zonder meer begrijpelijk was. De enkele omzetting van geldbedragen impliceert niet automatisch dat de betrokkene meer vermogen heeft verworven dan de al verworven uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Dit leidde tot de conclusie dat het cassatiemiddel slaagde, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om aan te tonen dat de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft genoten van de gepleegde feiten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04987 P
Datum9 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 oktober 2019, nummer 20-000274-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het in de strafzaak bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 176.318 en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling in de hoofdzaak
De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van heden, gewezen onder parketnummer 20-000273-17, ter zake van ‘medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen’, betrekking hebbend op het met haar partner [betrokkene 1] onder meer omzetten van geldbedragen tot een totaal van € 176.318,00 (feit 1), veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis. De onderhavige ontnemingsvordering is aan deze strafzaak gelieerd.
(...)
Het hof ontleent aan de inhoud van na te noemen bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van het te haren laste onder 1 bewezen verklaarde medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Zowel vóór als na 1 juli 2011 kon op grond van artikel 36e de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat, indien de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van het in de strafzaak bewezen verklaarde feit. Het hof concludeert dat ten aanzien van de gehele in de strafzaak bewezen verklaarde periode is voldaan aan de vereisten van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
(...)
3. De uitgebreide kasopstelling
De politie heeft alle gegevens met betrekking tot het inkomsten- en uitgavenpatroon van [betrokkene 1] en [betrokkene] uiteindelijk verwerkt in een uitgebreide kasopstelling. Het hof neemt deze kasopstelling als uitgangspunt en corrigeert de bedragen met inachtneming van het hiervoor overwogene. De kasopstelling waarvan het hof uitgaat ziet er als volgt uit.
Het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van [betrokkene 1] en [betrokkene] bedraagt aldus € 176.318,00.
4. Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof stelt voorop dat het bewezen verklaarde witgewassen geldbedrag in de strafzaak nog niet gelijk hoeft te staan aan een (even zo groot) daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders gezegd: die geldbedragen vormen niet reeds door het bewezen verklaarde wederrechtelijk genoten voordeel. Daaraan doet niet af dat deze geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken. Dát de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat feit, behoeft nadere motivering.
Uit het dossier en de voormelde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof dat sprake is van omzetten en daarmee van een effectieve besteding van de geldbedragen (tot een bedrag van € 176.318,00) voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt heeft gehad. Betrokkene heeft deze geldbedragen aangewend voor (onder meer) het verbouwen van de woning, vakanties en het reguliere levensonderhoud. Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat in deze zaak het voordeelbedrag gelijkgesteld kan worden aan het bewezen verklaarde (totale) witgewassen geldbedrag.
Het hof stelt het geschatte door betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 176.318,00, zijnde het totaal aan witgewassen, omgezette geldbedragen.
Het voorgaande leidt er per saldo toe dat het hof het geschatte bedrag dat betrokkene aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten vaststelt op € 176.318,00.”
2.2.2
In de strafzaak die met deze ontnemingsprocedure samenhangt, is ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat:
“zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 december 2013 te Tegelen, gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader voorwerpen, te weten geldbedragen (in totaal ongeveer € 176.318,00), verworven en omgezet, terwijl zij en haar mededader wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.3.1
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het geldbedrag van € 176.318 niet alleen al wederrechtelijk verkregen voordeel vormt doordat dit voorwerp was van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217).
2.3.2
Niet zonder meer begrijpelijk is het oordeel van het hof dat door middel van gewoontewitwassen een bedrag van € 176.318 aan wederrechtelijk voordeel is verkregen omdat het “omzetten” van de verworven geldbedragen “de effectieve besteding van de geldbedragen (tot een bedrag van € 176.318,00) voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt heeft gehad” betreft, zodat “in deze zaak het voordeelbedrag gelijk gesteld kan worden aan het bewezenverklaarde (totale) witgewassen bedrag”. Uit de enkele omstandigheid dat geldbedragen zijn omgezet, volgt immers niet dat, en in welke mate, de betrokkene daardoor ook over meer vermogen is komen te beschikken dan de al verworven uit misdrijf afkomstige geldbedragen, of dat de betrokkene anderszins op geld waardeerbaar voordeel heeft gehad als gevolg van die omzetting.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 februari 2021.