Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
21 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1964, was betrokken bij een eendaadse samenloop van verschillende strafbare feiten, waaronder medeplegen van opzetheling, gewoontewitwassen en diefstal. De feiten betroffen het demonteren van gestolen auto’s in een loods met het doel om de onderdelen te verkopen. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee cassatiemiddelen. Het eerste middel betrof de kwalificatie van de bewezenverklaring van medeplegen van diefstal, waarbij de vraag was of het bestanddeel 'met oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening' ten onrechte niet was opgenomen in de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven. Het tweede cassatiemiddel betrof de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde en vernietigde de uitspraak van het hof voor zover daarbij vervangende hechtenis was toegepast. De Hoge Raad bepaalde dat in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van schadevergoedingsmaatregelen in strafzaken.