In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2020. De verdachte was veroordeeld voor meermalen gepleegde verduistering en oplichting, met een opgelegde gevangenisstraf van zes jaren. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de focus lag op de openbaarmaking van de uitspraak en de daarbij behorende foto van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had beslist dat een recente foto van de verdachte bij de openbaarmaking van de uitspraak gevoegd mocht worden. Dit oordeel was in strijd met de wettelijke bepalingen die bepalen welke gegevens in de uitspraak moeten worden opgenomen. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het hof omtrent de openbaarmaking van de foto en bepaalde dat de gevangenisstraf van de verdachte moest worden verminderd tot vijf jaren en tien maanden, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de grenzen van de rechterlijke bevoegdheid bij de openbaarmaking van uitspraken en de bescherming van de privacy van de verdachte.