ECLI:NL:HR:2021:1888

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
20/01914
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verduistering en oplichting met betrekking tot openbaarmaking van uitspraak en foto van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2020. De verdachte was veroordeeld voor meermalen gepleegde verduistering en oplichting, met een opgelegde gevangenisstraf van zes jaren. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waarbij de focus lag op de openbaarmaking van de uitspraak en de daarbij behorende foto van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had beslist dat een recente foto van de verdachte bij de openbaarmaking van de uitspraak gevoegd mocht worden. Dit oordeel was in strijd met de wettelijke bepalingen die bepalen welke gegevens in de uitspraak moeten worden opgenomen. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het hof omtrent de openbaarmaking van de foto en bepaalde dat de gevangenisstraf van de verdachte moest worden verminderd tot vijf jaren en tien maanden, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de grenzen van de rechterlijke bevoegdheid bij de openbaarmaking van uitspraken en de bescherming van de privacy van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01914
Datum21 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juni 2020, nummer 22-003801-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing tot openbaarmaking van het arrest in de door het hof bedoelde zin, in zoverre tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de openbaarmaking van de uitspraak, die mede de openbaarmaking van een foto van het gezicht van de verdachte omvat, niet op de wet berust.
3.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens onder meer verduistering, al dan niet meermalen gepleegd (feiten 1 en 8) en oplichting, al dan niet meermalen gepleegd (feiten 5, 6, 7, 9, 10 en 11) tot een gevangenisstraf van zes jaren. Ook heeft het hof de openbaarmaking van zijn uitspraak gelast. Het hof heeft daarover het volgende beslist:
“Gelast dat -na het onherroepelijk worden van dit arrest- deze uitspraak openbaar wordt gemaakt (voor wat betreft de feiten 1, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11) onder vermelding van de volledige naam en een afbeelding van het aangezicht van de verdachte op de site www.Rechtspraak.nl. Bepaalt dat de inhoud van deze openbaarmaking zal zijn overeenkomstig de inhoud van de aan dit arrest gehechte Bijlage I. Draagt het Openbaar Ministerie op voor deze openbaarmaking zorg te dragen.”
3.3
De bijlage bij de uitspraak van het hof houdt voor zover van belang het volgende in:
“Bijlage I bij arrest Gerechtshof Den Haag 23 juni 2020 (tekst publicatie rechtspraak.nl)
Bij arrest van 23 juni 2020 (rolnummer 22-003801-19) is [verdachte] , geboren [geboorteplaats] 1971 te [geboorteplaats] , door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar.
(...) Zijn volledige naam en geboortedatum worden bekend gemaakt. Omdat hij echter steeds gebruik maakt van verschillende aliassen is dat niet een voldoende waarschuwende waarborg. Om die reden zal een recente foto van [verdachte] aan deze openbaarmaking worden gevoegd. Hierdoor kan een breed publiek effectief jegens hem gewaarschuwd worden en in staat worden gesteld om hem te herkennen; juist ook als hij een valse naam zou gaan gebruiken.
(...)
[Weergegeven: Een foto van het gezicht van de verdachte]”
3.4
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang:
- artikel 9 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), voor zover van belang:
“De straffen zijn:
(...)
b. bijkomende straffen:
(...)
3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.”
- artikel 36 lid 1 Sr:
“In de gevallen waarin de rechter krachtens de wet de openbaarmaking van zijn uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan die last uitvoering wordt gegeven.”
- artikel 325 lid 1 Sr (dat is geplaatst in Titel XXIV. Verduistering) en artikel 339 lid 1 Sr (dat is geplaatst in Titel XXV. Bedrog), beide voor zover van belang:
“Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten (...)”
3.5
In het voorschrift van artikel 36 lid 1 Sr dat de rechter de wijze bepaalt waarop aan de last tot openbaarmaking van de uitspraak uitvoering wordt gegeven, ligt niet de bevoegdheid besloten om, met het oog op de openbaarmaking daarvan, in de uitspraak of een daartoe behorende bijlage andere gegevens op te nemen dan de gegevens die op grond van de voorschriften van de Vierde afdeling van Titel VI van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering in de uitspraak moeten worden opgenomen. Het is de rechter wel toegestaan te bepalen dat de openbaarmaking van de uitspraak niet plaatsvindt door openbaarmaking van de volledige (niet geanonimiseerde) tekst van de uitspraak, maar door publicatie van bijvoorbeeld een deel van de uitspraak of van een samenvatting van wat in de uitspraak is opgenomen.
3.6
Het hof heeft, door te bepalen dat een recente foto van de verdachte wordt gevoegd bij de (als bijlage bij het arrest opgenomen) te publiceren samenvatting van de uitspraak, kennelijk geoordeeld dat openbaarmaking van deze uitspraak mede mag bestaan uit openbaarmaking van die foto van de verdachte. Gelet op wat onder 3.5 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat die foto niet behoort tot de gegevens die in deze uitspraak moeten worden opgenomen, is dat oordeel onjuist.
3.7
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing dat een afbeelding van het aangezicht van de verdachte wordt openbaar gemaakt, en voor zover is bepaald dat die openbaarmaking plaatsvindt door de in bijlage I bij de uitspraak weergegeven foto van het gezicht van de verdachte te publiceren op www.rechtspraak.nl;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf jaren en tien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 december 2021.