Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de procureur-generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
14 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, Vahap Keskin, was eerder veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan oplichting, waarbij hij een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd kreeg. De aanvraag tot herziening is ingediend naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2021, waarin werd vastgesteld dat de aanvrager niet in staat was om zeven getuigen te ondervragen die belastende verklaringen tegen hem hadden afgelegd. Dit werd door het EHRM gekwalificeerd als een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een eerlijk proces waarborgt.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening gegrond was, omdat de schending van het EVRM een noodzakelijke basis vormde voor rechtsherstel. De Hoge Raad benadrukte dat het rechtsherstel kan bestaan uit een nieuwe berechting van de zaak, waarbij het hof de eerdere uitspraak kan handhaven of vernietigen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling, waarbij de eerdere veroordeling niet meer in stand kan blijven zonder dat de aanvrager de mogelijkheid heeft om zijn verdediging adequaat te voeren.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verplichting van de Staat onderstreept om rechtsherstel te bieden wanneer het EHRM een schending van verdragsregels vaststelt. Dit arrest bevestigt dat de mogelijkheid tot herziening van een strafzaak moet worden geboden wanneer er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, en dat dit rechtsherstel kan leiden tot een nieuwe berechting van de zaak.