ECLI:NL:HR:2021:1884

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21/02619
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens feitelijk leiding geven aan oplichting na schending van het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, Vahap Keskin, was eerder veroordeeld voor feitelijk leiding geven aan oplichting, waarbij hij een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd kreeg. De aanvraag tot herziening is ingediend naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 januari 2021, waarin werd vastgesteld dat de aanvrager niet in staat was om zeven getuigen te ondervragen die belastende verklaringen tegen hem hadden afgelegd. Dit werd door het EHRM gekwalificeerd als een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een eerlijk proces waarborgt.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening gegrond was, omdat de schending van het EVRM een noodzakelijke basis vormde voor rechtsherstel. De Hoge Raad benadrukte dat het rechtsherstel kan bestaan uit een nieuwe berechting van de zaak, waarbij het hof de eerdere uitspraak kan handhaven of vernietigen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling, waarbij de eerdere veroordeling niet meer in stand kan blijven zonder dat de aanvrager de mogelijkheid heeft om zijn verdediging adequaat te voeren.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verplichting van de Staat onderstreept om rechtsherstel te bieden wanneer het EHRM een schending van verdragsregels vaststelt. Dit arrest bevestigt dat de mogelijkheid tot herziening van een strafzaak moet worden geboden wanneer er sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, en dat dit rechtsherstel kan leiden tot een nieuwe berechting van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02619 H
Datum14 december 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2014, nummer 21-006632-13, ingediend door Th.O.M. Dieben en L.A. van Bavel, beiden advocaat te Amsterdam,
namens
Vahap KESKIN ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager voor feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.

2.De aanvraag tot herziening

2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag is gebaseerd op een naar aanleiding van een klacht van de aanvrager gedane uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 19 januari 2021, nr. 2205/16, waarin is vastgesteld dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is geschonden in de procedure die tot de veroordeling heeft geleid.

3.De conclusie van de procureur-generaal

De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, daarbij voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 30 september 2014 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de strafzaak van de aanvrager zal bevelen, en de zaak op de voet van art. 472, eerste lid, in verbinding met art. 471, eerste lid, Sv zal verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak opnieuw zal worden berecht en afgedaan.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts dienen een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM dan wel een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM.
4.2.1
Op de Staat rust de verplichting tot het bieden van rechtsherstel als het EHRM in een uitspraak een schending van een verdragsregel heeft vastgesteld. Dit rechtsherstel kan geheel of gedeeltelijk plaatsvinden door middel van herziening van de strafzaak waarin die schending zich heeft voorgedaan (vgl. HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8858). De in artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, Sv opgenomen grond strekt ertoe die mogelijkheid tot herziening te bieden. Vereist is dat herziening noodzakelijk is met het oog op het rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Van die noodzaak kan sprake zijn – zo volgt ook uit de wetsgeschiedenis van artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, Sv (vgl. Kamerstukken II 2001/02, 27726, nr. 3, p. 5) – in het geval dat de oorzaak van de schending gelegen is in de beslissing van de rechter om een getuige niet te horen.
4.2.2
Het rechtsherstel dat met herziening op de in artikel 457 lid 1, aanhef en onder b, Sv opgenomen grond wordt geboden, kan onder meer erin bestaan dat de berechting opnieuw plaatsvindt. Die vorm van rechtsherstel komt in aanmerking als de schending van de verdragsregel betrekking heeft op een eerlijk verloop van het strafproces. Daarbij is voor de beantwoording van de vraag of herziening noodzakelijk is met het oog op het rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM, niet van belang of bij het opnieuw berechten van de zaak ook een andere uitkomst van de strafzaak is te verwachten (vgl. Kamerstukken II 2008/09, 32045, p. 11-12 en p. 39). Voor de nieuwe berechting verwijst de Hoge Raad op grond van artikel 472 lid 1 Sv de zaak naar een gerechtshof als bedoeld in artikel 471 lid 1 Sv. Dit gerechtshof kan – met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad – de eerdere uitspraak handhaven dan wel met vernietiging van de eerdere uitspraak recht doen.
4.3.1
De onder 2.2 genoemde uitspraak van het EHRM is gewezen naar aanleiding van een klacht van de aanvrager die betrekking had op – kort gezegd – het niet bieden van een effectieve en behoorlijke mogelijkheid om zeven getuigen te ondervragen die een voor de aanvrager belastende verklaring hebben afgelegd, en het gebruik van die getuigenverklaringen voor het bewijs. Het EHRM heeft deze klacht beoordeeld en is daarbij in zijn uitspraak tot de volgende conclusie gekomen:
“70. The foregoing considerations are sufficient to enable the Court to conclude that the applicant’s inability to cross–examine the prosecution witnesses rendered the trial as a whole unfair. There has, accordingly, been a violation of Article 6 §§ 1 and 3 (d) of the Convention.”
4.3.2
Gelet op deze door het EHRM vastgestelde schending van artikel 6 lid 1 en lid 3, onder d, EVRM is naar het oordeel van de Hoge Raad herziening noodzakelijk met het oog op rechtsherstel, waarbij dat rechtsherstel in dit geval erin moet bestaan dat de berechting opnieuw zal plaatsvinden. De aanvraag is dus gegrond en moet op grond van artikel 470 Sv worden toegewezen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het gerechtshof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op grond van artikel 472 lid 1 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.