ECLI:NL:HR:2021:1882

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/02476
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van beslag op harde schijf met beveiligingsbeelden in strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een klaagschrift van twee klagers, eigenaren van een pand, tegen het beslag dat was gelegd op een harde schijf met beveiligingsbeelden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar hun huurder, die verdacht werd van de invoer van verdovende middelen. De rechtbank had geoordeeld dat het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later onttrekking aan het verkeer van de harde schijf zou bevelen. De rechtbank had echter niet de vereisten in acht genomen die in de artikelen 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht zijn gesteld voor onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank ontoereikend gemotiveerd was en vernietigde de beschikking. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de rechtbank de relevante wettelijke bepalingen en de belangen van de klagers beter had moeten afwegen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02476 B
Datum14 december 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2020, nummer RK 20/004529, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
en
[klager 2],
geboren op [geboortedatum] 1965,
hierna: de klagers.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens dezen heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 lid 2 of art. 448 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf met (beveiligings)beelden zal bevelen.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder klager [klager 1] inbeslaggenomen harde schijf met (beveiligings)beelden, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Onder leiding van de officier van justitie vindt een onderzoek plaats onder de naam Swilly, dat zich richt op de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen in Nederland. In het kader van dit onderzoek heeft op 21 april 2020 een doorzoeking plaatsgevonden in het pand aan de [a-straat 1] in [plaats]. Dit pand behoort klagers in eigendom toe. Klagers – die in het onderzoek niet als verdachten zijn aangemerkt – hadden het pand verhuurd aan een zekere [betrokkene 1].
De harde schijf waarvan thans de teruggave wordt verzocht, betreft de originele harde schijf van klagers met daarop (beveiligings-)beelden van (de omgeving van) [a-straat 1] in [plaats].
Uit de zogenoemde Kennisgeving van inbeslagneming volgt dat deze harde schijf (…) onder klager [klager 1] in beslag is genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), met het oog op de waarheidsvinding.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van dit beslag vordert.
Klagers stellen zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat het belang van strafvordering zich niet tegen opheffing van het beslag verzet, nu door politie en/of justitie inmiddels een zogenoemde image (kopie) van de (beelden op de) harde schijf is gemaakt. Daarom dient de harde schijf aan klagers te worden teruggegeven, uitdrukkelijk inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden. Klagers stellen (…) dat zij ook een belang hebben bij het (weer) in bezit krijgen van de beelden, nu op die beelden te zien zou zijn dat en hoe (i) schade aan het pand is toegebracht en (ii) (disproportioneel) politiegeweld tegen klager [klager 1] is toegepast, die zich kort voor de doorzoeking buiten het pand bevond. De beelden kunnen daarom dienen ter onderbouwing van de positie als (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld, aldus klagers.
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de harde schijf exclusief de (beveiligings-)beelden aan klagers kan worden teruggegeven. Volgens de officier van justitie kunnen deze beelden niet worden teruggegeven, onder meer gelet op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (…) Nu klagers de harde schijf enkel inclusief de beelden terug willen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard; het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van de harde schijf inclusief de beelden.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de waarheidsvinding niet nodig dat het beslag gehandhaafd blijft. Klagers wijzen er terecht op dat inmiddels een image (kopie) van de (beelden op de) hard schijf is gemaakt.
Anders dan de advocaat van klagers in zin brief van 16 juli 2020 heeft opgemerkt, heeft de officier van justitie in zijn schriftelijke reactie op het klaagschrift van 14 juli 2020 echter ook gewezen op het belang van een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (…). Deze reactie houdt – voor zover hier van belang – voorts het volgende in:
“Op 21 april 2020 werd in het bedrijfspand en in de bovengelegen woning aan [a-straat 1] te [plaats] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [betrokkene 1] ter zake invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen een doorzoeking verricht. Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de politie buiten op het terrein van dit pand een pseudodienstverleningsactie uitgevoerd (…).
De harde schijf bevat bewijsmateriaal ter zake het strafrechtelijk feit waarvan verdachte [betrokkene 1] wordt verdacht. Deze beelden op de harde schijf worden aan het strafrechtelijk dossier toegevoegd. (...).
(…)
Door de officier van justitie is aan klagers aangeboden om de beelden van de harde schijf af te halen en vervolgens de lege schijf aan de klagers te retourneren. Voorts is door de officier van justitie, conform art 39f lid 7 onder g Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG), toegezegd dat de beelden, in verband met een eventuele rechtszaak van klagers tegen de staat terzake de vernieling van de deur en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, bewaard zouden blijven. Dit aanbod is echter door klagers niet geaccepteerd. Klagers wensen te beschikken over de harde schijf inclusief de beelden.
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie staat de WSJG het Openbaar Ministerie niet toe om gegevens (bewijsmateriaal) uit een strafrechtelijk dossier aan derden, anders dan op in die wet genoemde gronden, te verstrekken. Daarnaast is het naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, vanwege tactische overwegingen, noodzakelijk om de tactische opsporingsmethodieken, zoals in casu de pseudodienstverlening, en beelden van de doorzoeking waarbij de betrokken opsporingsambtenaren (politie en justitie) herkenbaar in beeld zijn gebracht afte schermen. Indien deze beelden vrijelijk beschikbaar zouden worden gemaakt, zou dit onmiskenbaar problemen opleveren voor de veiligheid van opsporingsambtenaren in het algemeen en in het bijzonder voor de bij deze doorzoeking aanwezige opsporingsambtenaren.
Tenslotte: het is helaas gezien de mogelijkheden op de opname apparatuur niet mogelijk om delen van de beelden, bijvoorbeeld enkel de vernieling en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, er af te halen. In verband met dit belang van de klagers, zullen de beelden ten behoeve van een rechtszaak tegen de Staat bewaard blijven.”
Indachtig deze argumenten van de officier van justitie die door/namens klagers onvoldoende zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden zal bevelen. Onttrekking aan het verkeer is immers mogelijk ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang (artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank kent in dit verband bijzonder gewicht toe aan het belang van de afscherming van opsporingsmethodieken – in casu de pseudodienstverleningsactie en de doorzoeking – en de bescherming van de veiligheid en de privacy van de daarbij betrokken overheidsdienaren. Indien de door de officier van justitie beschreven beelden in handen van klagers komen, worden deze belangen al geschaad. De toezegging van klagers dat ‘uiterst prudent’ met de beelden zal worden omgegaan, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te minder nu klagers aangeven de beelden – indien en voor zover nodig – te zullen tonen in niet enkel (een) procedure(s) tegen de Staat, maar mogelijk ook een procedure tegen de gemeente Zaanstad betreffende de toepassing van de bestuursdwang.
De rechtbank heeft oog voor het belang van met name klager [klager 1] bij het kunnen beschikken over de (beveiligings-)beelden. Als gesteld (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld moet met zijn belang ook rekening worden gehouden. De rechtbank heeft dit belang meegewogen bij haar beoordeling of het hoogst onwaarschijnlijk is dat er later een onttrekking aan het verkeer zal volgen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het belang van klager(s) echter voldoende gediend met de toezegging van de officier van justitie dat de beelden afkomstig van de harde schijf zullen worden bewaard ten behoeve van een rechtszaak van klager(s) tegen de Staat.
Gelet op het voorgaande – en nu klagers niet instemmen met een teruggave van de harde schijf exclusief de beelden – dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 94 leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering:
“1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.”
- artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Daarbij heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen harde schijf met (beveiligings)beelden zal bevelen omdat het bezit van dat voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang. De rechtbank heeft daarbij echter niet betrokken de in artikel 36c, onder 1° tot en met 5°, Sr gestelde vereisten die voorwerpen vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer en evenmin de daaraan in artikel 36d Sr gestelde voorwaarden. Het oordeel van de rechtbank is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.