ECLI:NL:HR:2021:1878

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
20/02288
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest inzake onttrekking aan civielrechtelijk beslag op auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het onttrekken van een auto aan civielrechtelijk beslag, zoals bedoeld in artikel 198 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had geoordeeld dat er 'krachtens de wet' beslag was gelegd op de auto, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de beslaglegging op de juiste wijze had plaatsgevonden. De Hoge Raad stelde vast dat de voorzieningenrechter verlof had verleend voor de beslaglegging, maar dat het hof geen nadere vaststellingen had gedaan over de wijze en het moment van de beslaglegging. Hierdoor was het oordeel van het hof dat er sprake was van een 'krachtens de wet gelegd beslag' ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een proces waarin de verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van een personenauto aan beslag dat was gelegd door een deurwaarder. De deurwaarder had op 19 oktober 2016 beslag gelegd op de inboedel en de auto van de verdachte, maar de verdachte had de auto onttrokken aan dit beslag. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof. De Hoge Raad oordeelde dat de door het hof gebezigde motivering niet voldeed aan de eisen van de wet, waardoor de zaak opnieuw moest worden beoordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een correcte en voldoende gemotiveerde beslaglegging, waarbij de formele vereisten van de wet in acht moeten worden genomen. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de rechtspraktijk met betrekking tot de toepassing van artikel 198 Sr en de vereisten voor het leggen van beslag.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02288
Datum14 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2020, nummer 21-004306-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel keert zich onder meer tegen het oordeel van het hof dat op de in de bewezenverklaring bedoelde auto krachtens de wet beslag was gelegd.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 19 oktober 2016 tot en met 21 oktober 2016 te [plaats], opzettelijk een personenauto, waarop door [A] incasso & gerechtsdeurwaarders, op grond van een beschikking van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2016326158-1 (pagina’s 23 t/m 26), in de wettelijke vorm opgemaakt op 20 oktober 2016 door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte namens de benadeelde [A]. Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe aangifte van verduistering. Ik ben werkzaam bij het deurwaarderskantoor [A] te [plaats]. Mijn functie is toegevoegd gerechtsdeurwaarder. In mijn functie als deurwaarder ben ik op 19 oktober 2016 naar het adres [a-straat 1] te [plaats] gegaan om beslag te leggen op de inboedel en de personenauto, een Volvo, type S80, kleur blauw en voorzien van het kenteken [kenteken].
Toen ik daar aankwam, omstreeks 08:15 uur, deed er een man open. Ik legitimeerde mij als deurwaarder en vroeg aan hem of hij [betrokkene 2] was. De man bevestigde dit en ik deelde hem het doel van mijn komst mede. Ik vertelde hem dat ik beslag kwam leggen op de inboedel en de auto in verband met een uitspraak van de voorzieningenrechter te Utrecht. Hij kon niet voor zijn vriend in staan die in de woning aanwezig was. Toen ik de woning instapte, zag ik dat er inderdaad nog een persoon in de woning aanwezig was. Deze man zat op de bank in de woonkamer achter een laptop. Ik hoorde de kale man in de Nederlandse taal zeggen dat alles in de woning van hem was en dat ik niets op mocht schrijven in verband met het beslag wat ik ten uitvoer wilde leggen.
Ik hoorde de kale man zeggen dat ik niks op mocht schrijven omdat hij de eigenaar van de spullen in de woning was en ik diende hem te geloven. Ik merkte dat het gedrag van [betrokkene 2] steeds zenuwachtiger werd. De kale man werd steeds stelliger naar mij dat ik veel dingen moest. Ik hoorde hem steeds zeggen: "jij moet dit en jij moet dat".
Ik ben vervolgens de woning uitgegaan en heb dit ook aangegeven aan beide mannen. Ik pakte de lift en drukte het knopje in de lift in van de begane grond en zag dat er bij het complex ook een parkeergarage zat.
Toen ik de parkeergarage in kwam, zag ik de eerdergenoemde blauwe Volvo staan op parkeerplaats voorzien van het nummer [001].
Ik heb omstreeks 08:35 uur contact opgenomen met de politie en vervolgens is de hulpofficier van justitie met dienstnummer [002] ter plaatse gekomen. Ik heb opnieuw aangebeld bij de woning en deze werd weer door [betrokkene 2] geopend. De hulpofficier is samen met mij meegelopen en we zijn samen de woning ingegaan.
Toen we in de woning waren, hoorde ik [betrokkene 2] zeggen dat zijn vriend was weggegaan om even tot rust te komen. Hij was dus niet meer aanwezig in de woning. De hulpofficier van justitie en ik zijn de man niet tegengekomen toen we naar de woning toe gingen. Ik heb vervolgens van alle spullen in de woning foto's gemaakt.
Ik heb aan [betrokkene 2] aangegeven dat ik naar de parkeergarage ging om de auto af laten slepen. Ik hoorde dat [betrokkene 2] tegen mij zei: "Ik heb toch al gezegd dat auto er niet staat". Ik zei dat ik net daarvoor een foto met mijn mobiele telefoon van de auto had gemaakt in de parkeergarage en toonde hem dan ook deze foto op mijn mobiel.
[betrokkene 2] gaf daar geen reactie op. Ik vertelde hem dat als de auto er nu niet meer was, dat hij zich dan schuldig maakte aan onttrekking van beslag. Wij, de hulpofficier van justitie en ik, zijn naar buiten gegaan omstreeks 09:00 uur en hebben gewacht tot de berger van de auto kwam.
Toen we in de parkeergarage aankwamen omstreeks 09:20 uur stond de auto niet meer op de parkeerplaats voorzien van het nummer [001].
Ik heb nog verder in de garage gekeken of de auto mogelijk verplaatst was maar deze is niet meer aangetroffen.
[betrokkene 2] was wel buiten het appartementencomplex voor de berger er was om te zien hoe het verder zou gaan. Aan hem heb ik een paar keer naar de autosleutels gevraagd. Maar hij zei dat hij de autosleutels niet had.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal, dossier LOS-L161973/amt (pagina’s 35 t/m 36), opgemaakt door [betrokkene 1], gerechtsdeurwaarder, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Heden, de negentiende oktober tweeduizend zestien;
Heb ik, [betrokkene 1], als toegevoegd gerechtsdeurwaarder, uit kracht van de grosse van de beschikking op 14 oktober 2016 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, mij begeven naar en bevonden te [plaats] om 08.15 uur alwaar woonachtig is de gerekwireerde, [betrokkene 2], teneinde tot nadere beslaglegging roerende zaken over te gaan.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1700-2016342991-2 (pagina’s 52 t/m 53), in de wettelijke vorm opgemaakt op 21 oktober 2016 door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden hoofdagent, inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van voornoemde verbalisanten:
Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2], waren vandaag 21 oktober 2016 belast met noodhulp in het gebied Maas & Rotte te Rotterdam.
Omstreeks 02.00 uur kregen wij, verbalisanten, de melding van de meldkamer de opdracht ter plaatste te gaan aan de [b-straat] te [plaats] ter hoogte van [b-straat 1]. Daar zou [verdachte] woonachtig zijn. Deze persoon zou genoemd zijn als verdachte in een diefstal, heling c.q. verduistering van een personenauto.
Wij, verbalisanten, kregen de opdracht om onderzoek in de omgeving te doen naar de personenauto. Het strafbare feit zou gepleegd zijn in [plaats] op 20 oktober 2016. Het zou gaan om de volgende soort en type personenauto:
Kenteken: [kenteken]
Merk: Volvo
Type: S80
Kleur: Blauw
Toen wij, verbalisanten, op de [c-straat] te [plaats] reden zagen wij, verbalisanten, de desbetreffende personenauto uit de [b-straat] rijden. Wij, verbalisanten, zagen dat de personenauto de [c-straat] op reed in de richting van de [d-straat]. Wij, verbalisanten, zagen dat er één persoon (bestuurder) in de personenauto zat.
Wij, verbalisanten, hielden de bestuurder, tevens verdachte, staande op de [d-straat]. Ik, verbalisant [verbalisant 3], herkende de verdachte ambtshalve als:
[verdachte]
Geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2], hebben de verdachte aangehouden voor verduistering c.q. heling van de personenauto.
4. Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL0900-2016327189-6 (pagina’s 56 t/m 58), in de wettelijke vorm opgemaakt op 22 oktober 2016 door [verbalisant 4], brigadier van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik ben aangehouden door de politie in [plaats]. Er werd mij medegedeeld dat ik werd verdacht van diefstal van de auto waarin ik reed.
Vlak voordat ik werd aangehouden reed ik in een personenauto van het merk Volvo S80. Die auto is eigendom van [betrokkene 2]. Hij woont in [plaats] op de [a-straat].
Afgelopen woensdag op donderdag ben ik bij [betrokkene 2] blijven slapen. In de ochtend sprak ik met [betrokkene 2] over de schuld die hij bij mij had. Niet lang daarna werd er aangebeld. [betrokkene 2] opende de deur. Ik zag dat er een man naar binnen kwam. Hij stelde zich voor als gerechtsdeurwaarder. Ik hoorde dat hij tegen [betrokkene 2] vertelde dat hij een belastingschuld had van 220.000 en dat hij goederen kwam registeren. Ik vertelde de deurwaarder dat er spullen van mij in het huis stonden.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank MiddenNederland, zittingslocatie Utrecht, van 25 juli 2017, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Nadat de deurwaarder de woning van [betrokkene 2] is uitgegaan, ben ik met de auto, een Volvo, blauw, met kenteken [kenteken] naar [plaats] gegaan.
Hij stond beneden in de parkeergarage.
Ik zei tegen de deurwaarder dat hij geen beslag kon leggen op de gehele inboedel, omdat er spullen van mij bij [betrokkene 2] in huis stonden.
6. Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL0900-2016326158-6 (pagina’s 30 t/m 34), in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 november 2016 door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
V: vraag aan de verdachte
A: antwoord van de verdachte
O: opmerking van de verbalisant
V: Wanneer kwam de deurwaarder naar uw huis?
A: Op een woensdagmorgen omstreeks 08.15 uur. Ik denk dat het de 19e oktober 2016 moet zijn geweest.
V: Toen u de deur opendeed voor de deurwaarder, wat zei de deurwaarder tegen u?
A: Ik ben deurwaarder en ik kom beslag leggen.
V: Nadat de deurwaarder gezegd had dat hij beslag kwam leggen, is hij toen mee naar binnen gegaan?
A: Ja.
V: Wie waren er toen in uw woning aanwezig?
A: [verdachte] was er en een vrouw die lag te slapen. [verdachte] zat in de woonkamer.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: De deurwaarder kwam de woonkamer binnen en vertelde dat er beslag werd gelegd op de inboedel en de Volvo. Ik hoorde dat [verdachte] hierop luidruchtig reageerde en de deurwaarder vertelde dat hij niks te zoeken had bij mij.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat voordat verdachte de woning van [betrokkene 2] verliet door de deurwaarder krachtens de wet beslag was gelegd op de personenauto, nu de deurwaarder in het bijzijn van verdachte slechts in algemene bewoordingen zijn voornemen tot beslaglegging kenbaar heeft gemaakt.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor beslaglegging, nu voorafgaand aan het verdwijnen van de auto van de parkeerplaats nog geen betekening van een beslagexploot had plaatsgevonden, zodat er van een onttrekking in de zin van art. 198 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geen sprake kan zijn.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
(...)
Ten aanzien van het subsidiaire verweer overweegt het hof dat uit de verklaring van de medeverdachte [betrokkene 2] blijkt dat verdachte in de woning aanwezig was op het moment dat de deurwaarder zei dat er beslag werd gelegd op de inboedel en de auto. Volgens [betrokkene 2] kwam de deurwaarder de woonkamer binnen en vertelde hij dat er beslag werd gelegd op de inboedel en de Volvo. [betrokkene 2] hoorde dat [verdachte] hierop luidruchtig reageerde en de deurwaarder vertelde dat hij niks te zoeken had bij [betrokkene 2]. Naar het oordeel van het hof heeft de deurwaarder zich aldus niet in algemene bewoordingen uitgelaten over een voornemen tot het leggen van beslag, maar heeft hij heel specifiek aangegeven dat er beslag werd gelegd op de inboedel en de personenauto. Het subsidiaire verweer wordt dus ook verworpen.
Ten aanzien van het meer subsidiaire verweer van de verdediging dat er niet voldaan zou zijn aan de formele vereisten voor beslaglegging sluit het hof zich grotendeels aan bij de overweging van de politierechter hierover. Art. 198 Sr ziet op het onttrekken van goederen aan een ‘krachtens de wet’ daarop gelegd beslag, hetgeen inhoudt dat voor strafbaarheid op grond van art. 198 Sr sprake moet zijn van een formeel rechtmatig beslag (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7502). De stelling van de raadsman dat het antwoord op de vraag of beslaglegging in een concreet geval ‘krachtens de wet’ heeft plaatsgevonden geheel afhankelijk is van het exacte moment waarop op de voet van art. 440 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een beslagexploot is betekend, geeft naar het oordeel van het hof echter blijk van een te strikte uitleg van het bepaalde in art. 198 Sr. Art. 198 Sr zou zijn doel voorbijschieten, wanneer tussen het moment waarop een deurwaarder aan de deur staat om beslag te leggen en de feitelijke betekening van het beslagexploot de beslaglegging nog (straffeloos) gefrustreerd zou kunnen worden.
Het hof verwerpt daarom eveneens het meer subsidiaire verweer.”
2.3
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 198 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Hij die opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring onttrekt of, wetende dat het daaraan onttrokken is, verbergt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”
- artikel 45 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv):
“Exploten worden door een daartoe bevoegde deurwaarder gedaan op de wijze in deze afdeling bepaald.“
- artikel 46 leden 1 en 3 Rv:
“1. De deurwaarder laat een afschrift van het exploot aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Is het exploot voor meer personen bestemd, dan verstrekt hij voor ieder van hen een afschrift.
(...)
3. Indien degene voor wie het exploot is bestemd, weigert het afschrift in ontvangst te nemen, vermeldt de deurwaarder die weigering op het exploot en wordt degene voor wie het exploot is bestemd, geacht het afschrift in persoon te hebben ontvangen. Voorts laat de deurwaarder een afschrift in een gesloten envelop aan de woonplaats, dan wel verzendt hij een afschrift per post. Zijn achterlating aan de woonplaats en verzending per post redelijkerwijs niet zinvol of niet mogelijk, dan kan de deurwaarder het afschrift in een gesloten envelop achterlaten in de macht van degene voor wie het exploot is bestemd. Artikel 47, eerste lid, derde zin, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 440 lid 1 Rv, zoals dat luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“Het beslag wordt gelegd bij een exploit van een deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid inhoudt:
a. de vermelding van de voornaam, naam en woonplaats van de executant en de naam en woonplaats van de geëxecuteerde;
b. de vermelding van de executoriale titel uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd;
c. indien het beslag niet wordt gelegd door een deurwaarder ten kantore van wie woonplaats is gekozen overeenkomstig artikel 439, derde lid, een keuze van woonplaats ten kantore van de deurwaarder die het beslag legt.”
- artikel 700 lid 1 Rv:
“Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen welker rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, dan wel, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of degene of een dergenen onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft.”
- artikel 702 Rv, zoals dat luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“1. Tenzij de wet anders bepaalt, wordt een conservatoir beslag gelegd met overeenkomstige toepassing van de voorschriften, geldende voor het leggen van executoriaal beslag tot verhaal van een geldvordering op een goed van de soort als in beslag genomen wordt. In plaats van de executoriale titel wordt in het beslagexploit het in artikel 700 bedoelde verlof van de voorzieningenrechter vermeld.
2. Dit verlof en het verzoekschrift waarop het is gegeven worden tezamen met het beslagexploit aan de beslagene betekend.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 198 lid 1 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en (gedeeltelijk) in de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘krachtens de wet gelegd beslag’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling. Met de woorden ‘krachtens de wet’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het beslag op de in de wet voorgeschreven wijze moet zijn gelegd.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter verlof heeft verleend voor de beslaglegging, dat de deurwaarder aan [betrokkene 2] en de verdachte heeft gezegd dat hij beslag kwam leggen op de inboedel en de auto van [betrokkene 2], en dat de deurwaarder vervolgens deze auto heeft waargenomen in de parkeergarage. Nu het hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de wijze en het moment waarop de beslaglegging heeft plaatsgevonden, is het kennelijke oordeel van het hof dat die omstandigheden al meebrengen dat sprake was van een “krachtens de wet gelegd beslag” op die auto als bedoeld in artikel 198 lid 1 Sr - in het licht van de hiervoor onder 2.3 weergegeven wettelijke bepalingen omtrent het leggen van conservatoir beslag - ontoereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 december 2021.