In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 juni 2021, nr. 19/00633, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 18/442). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 14 augustus 2021 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling daarvan. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. De griffier heeft belanghebbende op 15 september 2021 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 16 september 2021 aanvoert, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.