Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een vrijspraak van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de overbrenging van 'produced water', een afvalstof die voortkomt uit de olieproductie in Angola, naar Nederland. Het hof had geoordeeld dat deze stof niet onder de werking van de Europese Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA) viel, omdat het volgens de uitzonderingsbepaling van artikel 1, lid 3, aanhef sub a EVOA niet onder de werking van de EVOA viel, aangezien het 'produced water' onder het Marpol-verdrag viel. Het hof stelde vast dat het 'produced water' afkomstig was van een FPSO (Floating Production, Storage and Offloading) en dat het oliegehalte van deze stof het toegestane niveau volgens het Marpol-verdrag aanzienlijk overschreed. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting had kunnen oordelen dat het 'produced water' niet langer als een stof die 'directly' voortkomt uit de exploratie en exploitatie van zeebodemmineralen kan worden aangemerkt. Hierdoor viel het onder de werking van het Marpol-verdrag en was de EVOA niet van toepassing. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van het openbaar ministerie, waarmee de vrijspraak van de verdachte werd bevestigd.