ECLI:NL:HR:2021:1855

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/00781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door W. de Jong, tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2020. Het Gerechtshof had eerder een uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, evenals een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende was voorgesteld beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat dit middel niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het middel niet tot vernietiging leidde, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00781
Datum10 december 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2020, nr. 18/01241 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 17/681) betreffende een aan belanghebbende over de tijdvakken in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door W. de Jong, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2021.