Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
7 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor beleggingsfraude, medeplichtigheid aan oplichting en gewoontewitwassen. De Hoge Raad behandelt de cassatiemiddelen die door de verdachte zijn ingediend. De advocaat van de verdachte, M.J.N. Vermeij, heeft schriftelijk cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en tot verlaging daarvan vanwege een inbreuk op het recht op een redelijke termijn van berechting.
De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit is het gevolg van de te late indiening van de stukken door het hof. De Hoge Raad vermindert de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, naar elf maanden en twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De overige klachten van de verdachte worden verworpen, omdat deze niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad motiveert niet verder waarom deze klachten niet tot vernietiging leiden, aangezien dit niet nodig is voor de ontwikkeling van het recht.
Het arrest is gewezen op 7 december 2021 door de vice-president J. de Hullu en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.