Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste tot en met het zesde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
4.Beslissing
7 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft beleggingsfraude, waarbij de verdachte werd beschuldigd van medeplegen van oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De verdachte had in zijn prospectussen onjuiste mededelingen gedaan om een verkeerde voorstelling van zaken te creëren, met als doel daar misbruik van te maken. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel voor wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan wegens een inbreuk op het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, bij de beoordeling van het zevende cassatiemiddel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en drie weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsbescherming van verdachten in cassatieprocedures.