ECLI:NL:HR:2021:1808

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
20/02468
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bank voor de liquidatie van optieposities van een cliënt

In deze zaak heeft BinckBank N.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2020. De zaak betreft de aansprakelijkheid van BinckBank voor de wijze waarop zij de optieposities van haar cliënt, Fibonacci, heeft geliquideerd. Fibonacci heeft in reactie op het principale cassatieberoep een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben verweerschriften ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van BinckBank over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van Fibonacci behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk is van de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en BinckBank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Fibonacci zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02468
Datum3 december 2021
ARREST
In de zaak van
BINCKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: BinckBank,
advocaten: F.E. Vermeulen en B.F.L.M. Schim,
tegen
BELEGGINGSVERENIGING FIBONACCI,
gevestigd te Leiden,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Fibonacci,
advocaat: J.H.M. van Swaaij.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/607280 / HA ZA 16-455 van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2016 en 17 mei 2017;
het arrest in de zaak 200.222.013/01 van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2020.
BinckBank heeft tegen het arrest van het hof van 12 mei 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Fibonacci heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor BinckBank mede door N. Minkjan en voor Fibonacci mede door J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaten van BinckBank hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het principale beroep;
  • veroordeelt BinckBank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fibonacci begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
3 december 2021.