In deze zaak heeft BinckBank N.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 mei 2020. De zaak betreft de aansprakelijkheid van BinckBank voor de wijze waarop zij de optieposities van haar cliënt, Fibonacci, heeft geliquideerd. Fibonacci heeft in reactie op het principale cassatieberoep een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Beide partijen hebben verweerschriften ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van BinckBank over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het incidentele beroep van Fibonacci behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk is van de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en BinckBank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Fibonacci zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.