ECLI:NL:HR:2021:1791

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/03332
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Albanese nationaliteit persoon voor fraudeverdachte feiten

In deze zaak gaat het om de uitlevering van een persoon van Albanese nationaliteit, die is veroordeeld voor fraude. De rechtbank Gelderland heeft op 16 juli 2021 de uitlevering toelaatbaar verklaard op basis van een verzoek van de Republiek Albanië. De opgeëiste persoon, geboren in 1986, is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf door de rechtbank van Tirana voor het strafbare feit 'Fraud', zoals gedefinieerd in het Albanese Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 30 november 2021 het beroep in cassatie van de opgeëiste persoon behandeld, waarbij de advocaat F.S. Baardman het cassatiemiddel heeft ingediend. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor zover het de toelaatbaarheid van de uitlevering betreft. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03332 U
Datum30 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 juli 2021, nummer [001], op een verzoek van de Republiek Albanië tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard met het oog op de tenuitvoerlegging van – naar de Hoge Raad begrijpt – de bij het uitleveringsverzoek overgelegde rechterlijke veroordeling, “No. 12 Act. Reg. Date: 25.05.2019, No. 1319 Decision, Date: 21.05.2019” van de “Republic of Albania court of Tirana Judicial District” waarbij de opgeëiste persoon tot 4 jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor het strafbare feit “Fraud”, zoals bepaald in art. 143/2 van het Wetboek van Strafrecht van Albanië.

2.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover de rechtbank de gevraagde uitlevering toelaatbaar heeft verklaard “vanwege strafexecutie ter zake van het in het uitleveringsverzoek vermelde feit”, de uitlevering toelaatbaar te verklaren, onder de door de rechtbank gestelde voorwaarde, ter tenuitvoerlegging van de in het uitleveringsverzoek genoemde “Criminal Decision No. 1319, dated 21.05.2019, of Tirana Judicial District Court”, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld ter zake van de feiten zoals daarin omschreven, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 november 2021.