ECLI:NL:HR:2021:1789

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/01843
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de hoofdelijke betalingsverplichting in het kader van profijtontneming bij hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, die betrokken was bij hennepteelt. De rechtbank had eerder een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene en haar echtgenoot, op basis van het idee van 'gemeenschappelijk voordeel'. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2015:878) en oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de betalingsverplichting hoofdelijk moest worden opgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de omstandigheden, zoals de medeverantwoordelijkheid van de betrokkene en haar huwelijk met de mededader, niet zonder meer rechtvaardigen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk kan worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

Het procesverloop in cassatie begon met een beroep van de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft de argumenten van de advocaat-generaal gevolgd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van hoofdelijke betalingsverplichtingen in het kader van profijtontneming.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/01843 P
Datum30 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juni 2020, nummer 21-000844-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berecht en afgedaan kan worden.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de oplegging door het hof van een hoofdelijke betalingsverplichting aan de betrokkene voor het gehele bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2
In het door het hof met overneming van gronden bevestigde vonnis van de rechtbank is het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 76.913,38 en is aan de betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd ter ontneming van dat bedrag. Dit vonnis houdt onder meer in:
“Op basis van het op 13 januari 2017 ter terechtzitting gehouden onderzoek, in samenhang met de inhoud van het procesdossier, het vonnis in de onderliggende strafzaak en de daaraan ontleende bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan (onder meer) het medeplegen van telen van hennep(planten) in twee kwekerijen, een gelegen aan de [a-straat 1] (hierna: [a-straat]) en een gelegen aan de [b-straat 1] in Apeldoorn (hierna: [b-straat]). Uit de verklaringen van mededader [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) volgt dat veroordeelde de hennepkwekerij in de woning van [betrokkene 1] aan de [b-straat] (mede) heeft ingericht en verzorgd. Ook leidt de rechtbank uit de verklaringen van [betrokkene 1] af dat veroordeelde tevens mede verantwoordelijk is geweest voor de inrichting en verzorging van de hennepkwekerij, aangetroffen aan de [a-straat].
Kwekerij [a-straat] (...)
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat één (eerdere) oogst heeft plaatsgevonden in de aangetroffen kwekerij. (...) De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde, als medeverantwoordelijke van de kwekerij, voordeel heeft genoten uit de verkoop van de eerdere hennepoogst. (...)
Kwekerij [b-straat] (...)
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk geworden dat er drie (eerdere) oogsten hebben plaatsgevonden in de aangetroffen kwekerij. (...) De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde, als medeverantwoordelijke van de kwekerij, voordeel heeft genoten uit de verkoop van de eerdere hennepoogsten. (...)
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Uit het procesdossier leidt de rechtbank af dat veroordeelde sinds enige tijd is gehuwd met mededader [medeverdachte] – die bij vonnis van heden vanwege hetzelfde feitencomplex eveneens is veroordeeld voor zijn rol bij bovenstaande hennepkwekerijen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bovenstaand verkregen wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt, waarover ieder van hen kan of kon beschikken. De rechtbank zal veroordeelde en [medeverdachte] dan ook hoofdelijk aansprakelijk stellen tot de betaling van het verkregen wederrechtelijk voordeel. Dat andere medeplegers dan [medeverdachte] konden of kunnen beschikken over het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal de betalingsverplichting daarom alleen hoofdelijk opleggen aan veroordeelde en medepleger [medeverdachte].”
2.3
Over de hoofdelijke aansprakelijkheid in de zin van artikel 36e lid 7 van het Wetboek van Strafrecht heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:878 onder meer overwogen:
“2.4.8. Hoofdelijke aansprakelijkheid in de zin van art. 36e, zevende lid, Sr zal zich naar verwachting slechts in een beperkt aantal gevallen voordoen. In de situatie dat twee of meer daders van een strafbaar feit daarvan hebben geprofiteerd, maar aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet een indicatie valt te ontlenen voor de verdeling van de opbrengst, ligt pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel meer voor de hand. Indien het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zodanige duidelijke aanwijzingen bevatten dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat twee of meer, bekende of onbekende, daders gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van het strafbare feit en de betrokkene als een van die daders geen, dat vermoeden ontzenuwende, gegevens daaromtrent verschaft - op welke situatie de wetgever bij invoering van het huidige art. 36e, zevende lid, Sr in het bijzonder oog had - kan de rechter het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel aan de betrokkene toerekenen. In zo een geval mag worden aangenomen dat het opleggen van de ontnemingsmaatregel voor het gemeenschappelijke geheel van het verkregen voordeel het met de ontnemingsmaatregel beoogde reparatoire karakter heeft.”
2.4
Tegen de achtergrond van wat hiervoor in 2.3 is weergegeven, is het oordeel van het hof dat de betalingsverplichting hoofdelijk moet worden opgelegd niet toereikend gemotiveerd. Aan de omstandigheden dat de betrokkene “medeverantwoordelijke” van de betreffende hennepkwekerijen was en dat de betrokkene sinds enige tijd is gehuwd met mededader [medeverdachte] die vanwege hetzelfde feitencomplex eveneens is veroordeeld voor zijn rol bij de hennepkwekerijen, kan niet zonder meer worden ontleend dat de betrokkene daadwerkelijk gezamenlijk met haar echtgenoot de beschikking heeft of gedurende zekere tijd de beschikking heeft gehad over de gehele opbrengst van de hennepkwekerijen en dat op die grond het wederrechtelijk voordeel voor het geheel als gemeenschappelijk voordeel aan de betrokkene kan worden toegerekend.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 november 2021.