Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
30 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor gewoontewitwassen. Het hof had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 1.281.126,27, gebaseerd op de opvatting dat contante uitgaven tot dat bedrag, die het resultaat waren van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen, automatisch als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze opvatting niet juist was en dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk was dat de betrokkene daadwerkelijk dit bedrag aan wederrechtelijk voordeel had verkregen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
De betrokkene had zich schuldig gemaakt aan het verwerven, voorhanden hebben, omzetten en gebruikmaken van een geldbedrag van in totaal € 1.281.126,27, waarvan hij wist dat dit van enig misdrijf afkomstig was. Het hof had in zijn overwegingen niet voldoende gemotiveerd waarom de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op dit bedrag was gebaseerd. De Hoge Raad benadrukte dat de schatting van het voordeel niet alleen afhankelijk kan zijn van het feit dat het bedrag afkomstig is van een misdrijf, maar dat er ook een duidelijke motivering moet zijn voor de hoogte van het geschatte bedrag. Hierdoor werd de uitspraak van het hof vernietigd en werd de zaak terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.