ECLI:NL:HR:2021:1741

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/00980
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over begunstiging bij ontkomen aan opsporing en aanhouding door politie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het behulpzaam zijn aan een medeverdachte, die verdacht werd van poging tot moord of doodslag, door deze te helpen ontkomen aan de opsporing en aanhouding door de politie. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het hof niet toereikend gemotiveerd was. Het hof had geoordeeld dat de verdachte de overtuiging van de medeverdachte had gevoed om ondergedoken te blijven en dat hij onjuiste verklaringen had afgelegd tegenover de politie. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet voldoende waren om te stellen dat hij de opsporing of aanhouding van de medeverdachte had bemoeilijkt of onmogelijk had gemaakt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft de toepassing van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht, dat strafbaar stelt het behulpzaam zijn aan iemand die verdacht is van een misdrijf in het ontkomen aan de nasporing of aanhouding door de politie. De Hoge Raad benadrukte dat er geen plicht bestaat om iemand te verraden, maar dat men zich moet onthouden van tegenwerking van de justitie. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de betrokken strafbepaling en de eisen die aan de bewezenverklaring worden gesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00980
Datum23 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 maart 2020, nummer 21-005890-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte ‘behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een en of meer ambtenaren van de justitie of politie’.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 oktober 2017 tot en met 6 november 2017, in de gemeente [plaats], opzettelijk [medeverdachte], die verdachte was van enig misdrijf, te weten (onder meer) poging moord of poging doodslag, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie.”
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende in:
“Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verbergen dan wel aan het behulpzaam zijn bij het ontkomen aan de nasporing en/of aanhouding van [medeverdachte], die werd verdacht van poging tot moord/doodslag op [benadeelde].
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen plicht bestaat iemand te verraden. Het tegenwerken impliceert een actieve handeling, waardoor [medeverdachte] zich verborgen kon houden. Dat heeft verdachte niet gedaan. In zijn verklaringen bij de politie heeft hij niet iets actiefs gedaan om de tegenwerking te bevorderen, zoals de politie op een dwaalspoor zetten. Hij heeft [medeverdachte] slechts niet verraden. Ook kan met de filmbeelden de idee ontstaan dat verdachte wist waar [medeverdachte] verbleef en sliep, maar verdachte heeft telkens verklaard dat hij met [betrokkene 1] naar de woning ging, niet wetende dat hij [medeverdachte] daar zou aantreffen. Net als de rechtbank, dient het hof verdachte vrij te spreken.
Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen
Op 15 oktober 2017 werd aan de [a-straat] in [plaats] [benadeelde] neergeschoten. [medeverdachte] werd in verband met dat feit verdacht van poging tot moord/doodslag.
In het dossier bevinden zich filmpjes, afkomstig van de telefoon van verdachte. Uit het proces-verbaal van het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt omtrent deze filmpjes onder meer dat deze op 23 en 24 oktober 2017 zijn opgenomen op de locatie [b-straat 1] te [plaats] en dat verdachte, [medeverdachte] en [betrokkene 1] telkens aanwezig zijn. Beschreven wordt hoe de filmer, verdachte, met [medeverdachte] een interview speelt. Beschreven wordt dat deze personen veel plezier hebben, hoe er wordt gelachen en gein wordt gemaakt. Eveneens wordt beschreven hoe geen enkel beeld of woord enige compassie weergeeft voor hetgeen zich op 15 oktober 2017 heeft afgespeeld.
Uit de filmpjes van 23 oktober 2017 zijn de volgende uitlatingen van verdachte in het proces-verbaal opgenomen:
- Verdachte vraagt [medeverdachte]: “Wat heb jij die verraders te vertellen?”
- Verdachte filmt [medeverdachte] en merkt op: “de meest gezochte Turk van Nederland.”
- Verdachte vraagt [medeverdachte]: “Is het bekend dat jouw gezicht op de nationale TV komt” en “jij wordt dus gezocht door de politie.”
- Verdachte merkt op: “[betrokkene 2] is ook naar jou op zoek.”
Uit de filmpjes van 24 oktober 2017 zijn de volgende uitlatingen van verdachte in het proces-verbaal opgenomen:
- Verdachte merkt op: “Jullie verwachten over twee uur de beelden, wij hebben ze nu al life” en “over een uur gaan de motherfuckers zijn foto plaatsen.”
Vervolgens wordt diezelfde avond zichtbaar op de film de uitzending van Opsporing Verzocht (het hof begrijpt: waarin [medeverdachte] voorkomt) opgenomen.
Ter terechtzitting van het hof van 27 februari 2020 hebben de advocaat-generaal en de raadsman uitdrukkelijk aangegeven geen behoefte te hebben de beelden ter zitting opnieuw te bekijken. Het hof heeft de in het dossier gevoegde beelden eveneens zelf bekeken en een aantal waarnemingen ter openbare zitting gedeeld. Van de zijde van het openbaar ministerie en de verdediging zijn de gedeelde waarnemingen bevestigd. Het hof heeft de volgende waarnemingen ter terechtzitting van 27 februari 2020 voorgehouden:
Verdachte zegt op 23 oktober 2017 tegen [medeverdachte]: “Laat je verlinker zien waar je de laatste tijden verblijft. Want je bent niet eens zo ver, toch? Op een geheime locatie, maar niet zo ver.” “Dus hier bleef je al die tijd.” “Ik hoorde dat je al vermoedelijk langere tijd op de vlucht bent voor de Five O. Maar ze kunnen je nog steeds niet vinden. Hoe komt dat?” “He, hoe is het, gezochte?” “Dus hier sliep je dus?” En op 24 oktober 2017: We zijn nu bij de volgende aflevering van “I almost got away with it” en “Somebody on the run.”
Ter terechtzitting van het hof op 27 februari 2020 heeft verdachte omtrent de filmpjes onder meer het volgende verklaard: “Dat ik op 24 oktober 2017 zei “dag negen van de vlog” was omdat het negen dagen eerder was gebeurd.”
Twee dagen na het opnemen van die filmpjes, op 26 oktober 2017, is verdachte als getuige bij de politie gehoord. Verdachte verklaarde toen niet te weten wanneer hij [medeverdachte] voor het laatst had gezien, dat hij ongeveer twee weken voor het laatst contact met hem had gehad, dat hij wist dat het om [medeverdachte] ging toen hij dat in de media zag, dat hij niet kon geloven dat [medeverdachte] dit gedaan heeft, dat hij hem niet verborgen houdt en dat hij vrijwillig is gekomen. Op de vraag: “Zou jij mij nu vertellen als jij wist waar [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) is?” antwoordt verdachte: “Ja weet je ik hou van hem, ik zou misschien niet direct zeggen maar ik zou hem wel meenemen naar het politiebureau. Als hij dit gedaan had dan moet hij verantwoordelijkheid nemen voor de dingen die hij doet. Ik doe dat dan ook voor mijn vriend.” Op de vraag: “Kunnen we afspreken dat je mij belt als je wat weet van [medeverdachte]?” antwoordt verdachte: “Ja dat is goed ik bel u. Ik hoop dat [medeverdachte] wat van zichzelf laat weten. Ik hoop dat het goed met hem gaat en ik hoop niet dat hij zichzelf van kant heeft gemaakt.”
Verdachte verklaart verder nog dat hij hoopt dat het snel voorbij is, dat het zielig is voor iedereen en dat niemand er belang bij heeft [medeverdachte] schuil te houden.
Op 6 november 2017 is [medeverdachte] aangehouden in de woning van [betrokkene 1] aan de [b-straat 1] te [plaats] alwaar de bovenomschreven filmopnamen werden opgenomen. Op het moment van aanhouding waren [betrokkene 1] en verdachte ook in diezelfde woning aanwezig. Zij zijn daar eveneens aangehouden.
Overweging met betrekking tot het behulpzaam zijn van [medeverdachte]
Artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strekt ertoe te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf. Het hof is van oordeel dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft – in ieder geval op 23 oktober 2017 en 24 oktober 2017 – nauw contact gehad met [medeverdachte], die op dat moment van een zeer ernstig misdrijf werd verdacht. Verdachte was van die verdenking op de hoogte. De gesprekken die hij met [medeverdachte] voerde, gingen er over dat [medeverdachte] voortvluchtig was en gezocht werd. Door het maken van filmpjes, vlogs, over het voortvluchtig zijn van [medeverdachte] en eveneens door de (grappende en grollende) wijze waarop verdachte die filmpjes maakte, voedde hij [medeverdachte]’s overtuiging om ondergedoken te zijn en te blijven. Het maken van die filmpjes ziet het hof daarom in het geheel van de feiten als een in het kader van artikel 189 Sr relevant te achten actieve handeling. Vervolgens is verdachte op 26 oktober 2017 naar de politie gegaan en heeft hij gelogen over zijn toen recente contacten met [medeverdachte] terwijl laatstgenoemde op de vlucht was. Het hof houdt het ervoor dat verdachte bewust onjuist heeft verklaard over de verblijfplaats van [medeverdachte]. Juist ook het gegeven dat verdachte, zoals hij zelf bij de politie heeft verklaard, niet verplicht was te verschijnen maar dat niettemin wel heeft gedaan en daar toen bewust onjuiste informatie heeft gegeven, ziet het hof als het actief tegenwerken van de naspeuringen van de politie. Dat de verdachte op het moment waarop hij door de politie werd gehoord als getuige niet wist waar [medeverdachte] verbleef, acht het hof niet aannemelijk. Op 6 november 2017 werd hij namelijk tezamen met [medeverdachte] aangehouden op hetzelfde adres als waar bij zich ook al op 23 en 24 oktober 2017 eveneens tezamen met [medeverdachte] bevond.
Bovengenoemde omstandigheden en gedragingen van verdachte in onderling verband beschouwd, brengen het hof tot het oordeel dat verdachte de politie heeft tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van [medeverdachte] en aldus [medeverdachte] behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 189 lid 1, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door een en of meer ambtenaren van de justitie of politie’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Artikel 189 lid 1, aanhef en onder 1°, Sr luidt, voor zover van belang:
“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte is van enig misdrijf, (...) behulpzaam is in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie.”
2.3.3
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 189 lid 1 Sr houdt onder meer het volgende in:
“Hij die de justitie tegenwerkt door buiten haar bereik te stellen hetzij een verdacht persoon, hetzij iets wat als aanwijzing van schuld of van een gepleegd misdrijf kan strekken, pleegt een misdrijf tegen het openbaar gezag. De ligtere aard der overtredingen, die veeleer gemis aan eerbied voor het openbaar gezag, dan bepaalde vijandschap tegen dat gezag onderstellen, maakt het noodig dit voorschrift daartoe niet uit te breiden.
(...)
Er bestaat geen plicht om iemand, wien ook, te verraden, maar wèl om zich te onthouden van tegenwerking van de justitie.”
(H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 189-190.)
2.3.4
Op grond van deze wetsgeschiedenis en mede gelet op het bestaan van andere strafbaarstellingen zoals aangeduid in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13, moet worden aangenomen dat artikel 189 lid 1, aanhef en onder 1°, Sr ertoe strekt te voorkomen dat politie of justitie worden tegengewerkt bij het opsporen en aanhouden van de dader van een misdrijf (vgl. HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1368). Het ‘behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie’ heeft daarom betrekking op het verschaffen van zodanige hulp aan een persoon die schuldig is aan of verdachte is van een misdrijf, dat daardoor de opsporing of de aanhouding wordt bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt.
2.4
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte [medeverdachte] behulpzaam is geweest in – kort gezegd – het ontkomen aan de opsporing en/of de aanhouding door de politie, doordat (i) de verdachte de overtuiging van [medeverdachte] om ondergedoken te zijn en te blijven heeft gevoed en (ii) de verdachte – na vrijwillige verschijning – tegenover de politie heeft gelogen over zijn contacten met [medeverdachte] en heeft gedaan alsof hij niet wist waar [medeverdachte] verbleef. Gelet op wat onder 2.3.4 is vooropgesteld is de bewezenverklaring van het aan artikel 189 lid 1, aanhef en onder 1°, Sr ontleende begrip ‘behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van en/of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie’ niet toereikend gemotiveerd. De door het hof in aanmerking genomen gedragingen van de verdachte betreffen immers niet gedragingen die de opsporing of de aanhouding van [medeverdachte] hebben bemoeilijkt of onmogelijk hebben gemaakt.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 november 2021.