ECLI:NL:HR:2021:1717
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2020. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X], een belanghebbende uit Nieuw-Zeeland, tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking had op de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011.
De belanghebbende, vertegenwoordigd door F. Krabbendam, heeft zijn beroep in cassatie ingediend na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 29 september 2020 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De belanghebbende heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.