In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot opheffing van curatele, zoals geregeld in artikel 1:389 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeker, aangeduid als 'de man', heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof. De vrouw, aangeduid als 'de vrouw', en de belanghebbenden zijn niet verschenen en hebben geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling binnen het personen- en familierecht, met name in zaken die betrekking hebben op curatele en de noodzaak van deskundigenonderzoek.