Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 3 september 2020. De verdachte, geboren in 1991, had beroep ingesteld tegen de strafoplegging die door het hof was opgelegd. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en vroeg om terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de strafoplegging niet naar behoren had gemotiveerd. Het cassatiemiddel stelde dat het hof ten onrechte had meegewogen dat eerdere veroordelingen de verdachte niet hadden weerhouden van het plegen van het nieuwe feit, terwijl deze eerdere veroordelingen niet onherroepelijk waren op het moment dat het nieuwe feit werd gepleegd. De Hoge Raad volgde de conclusie van de advocaat-generaal en oordeelde dat de strafoplegging ontoereikend was gemotiveerd.
Hierdoor volgde een partiële vernietiging van de uitspraak van het hof, specifiek met betrekking tot de strafoplegging, en werd de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere aspecten van de uitspraak van het hof in stand blijven.