ECLI:NL:HR:2021:1678
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen was opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de door de belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.