Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1968, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin een aanhoudingsverzoek was gedaan door zijn raadsman. Dit verzoek had betrekking op de 5-jaarstermijn van de recidiveregeling zoals vastgelegd in artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en cocaïne, wat leidde tot de vraag of het hof had nagelaten om gemotiveerd te beslissen op het aanhoudingsverzoek. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.