Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
23 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een zedenzaak waarbij een 67-jarige verdachte beschuldigd werd van ontucht met zijn 10-jarige kleindochter, gepleegd tijdens het oppassen. De verdachte heeft meerdere keren ontuchtige handelingen verricht, wat valt onder de artikelen 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in de verklaringen van haar ouders, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat er minimaal één getuige moet zijn (unus testis). De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de verdachte. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.