ECLI:NL:HR:2021:1639

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
21/00403
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Den Haag over belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Rechtbank Den Haag had op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 8 juli 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00403
Datum5 november 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 8 januari 2021, nr. SGR 20/1320 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 juli 2020 betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven en J.A. Cardol, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.